Pages

May 17, 2010

Atelierbezoek door Hans den Hartog Jager

Mijn eerste indrukken na een dagje atelierbezoeken. Om te beginnen: het was aangenaam overal langs te gaan, met de drie kunstenaars naar hun werk te kijken en het te bespreken. Daarbij kwamen verschillende dingen naar voren, van zeer verschillende aard – een eerste korte raportage.

Hans den Hartog Jager

Bij Suzanne is al snel duidelijk dat ze zich weinig van bestaande artistieke normen aan trekt en werkt in grote vrijheid– zowel in haar ideeën als in haar materiaalgebruik. Ik was gecharmeerd van haar weigering zich vast te leggen, zowel in ideeën, als ook in de vorm van haar werk: het lijkt voor haar bijna een statement om uit de materialen die in haar atelier liggen steeds opnieuw beelden op te bouwen, en die even snel weer af te breken als ze die materialen beter voor een ander beeld kan gebruiken. Dit idee van al het aanwezige materiaal gebruiken als een ‘doos vol puzzelstukken’ waar naar believen steeds andere beelden van kunnen worden gemaakt leek me in ieder geval de moeite waard om nog even over na te denken – ik ben benieuwd of ze daar nog iets mee heeft gedaan.
Het nadeel van haar onbevangenheid en lichte afkeer van theorie is wel dat ze nogal eens het wiel dreigt uit te vinden. Zelf zegt ze haar beelden als beesten te beschouwen, maar dat heeft er nog niet toe geleid dat ze meer nadenkt over wat voor beesten dat dan kunnen zijn en hoe die zich tot haar en de wereld verhouden – dat mag allemaal nog wel wat scherper. Iets soortgelijks geldt voor de bijbetekenis van sommige materialen: als je een autodeur voor je beeld gebruikt en de toeschouwer kan dat zien, dan zul je je er op zijn minst rekenschap van moeten geven dat die autodeur ook als autodeur betekenis krijgt – dat dat dus bijdraagt aan de mededeling die je doet aan je publiek.
Verder zou ze iets meer moeten nadenken over haar verhouding tot andere kunstenaars. Haar werk doet aan de methodes en ideeën van allerlei collega’s denken, van Carel Visser tot Tom Claassen en David Bade; ik denk dat ze er veel aan zou hebben als ze wat meer ging zien, al is het maar om ideeën op te doen over haar eigen werk en zich makkelijker te kunnen verhouden tot wat er verder wordt gemaakt.

Het meest verward was ik na het bezoek aan het atelier van Jan – en eigenlijk is die verwarring nog niet weg. Ik trof een kunstenaar die onmiskenbaar getalenteerd is, maar die even niet leek te weten wat hij precies wilde, waardoor zijn werk alle kanten op schoot – beelden, filmpjes en vooral veel kunst over het maken en bekijken van kunst. Opmerkelijk genoeg lijkt hij in eerste aanleg te worstelen met een tamelijk elementair probleem: hij is typisch zo’n kunstenaar die het liefst ‘gewoon’ dingen maakt, objecten, beelden (en dat ook goed kan), maar dat ‘manuele’ tegelijk als onbevredigend ervaart – hij wil verder, de wereld van de concepten en ideeën in. Maar hij weet nog niet goed hoe.
Dat leidt tot een serieuze worsteling, vol vragen en open einden, maar in plaats van die op te lossen heeft hij, in mijn ogen, gekozen voor de ‘vlucht naar voren’: het concept van een museum, waarin alle werken, hoe verschillend ook (soms goed en slim, soms onaf en ondoordacht) hun plaats krijgen. Dat kan interessant zijn en prikkelend en bij de toeschouwer aanleiding geven tot complexe vormen van reflectie, maar het gevaar zit er ook in dat het maken van ‘meta-installaties’ een vorm op zich wordt die juist op dat metaniveau niks toevoegt.
Bij dit alles speelt zeker een rol dat Jan in theorie op elke vraag een antwoord lijkt te hebben. Na verloop van tijd begon ik me echter sterk af te vragen of zijn vaardigheid tot het formuleren van pasklare antwoorden zijn werk niet in de weg zit: doordat hij altijd wel een antwoord paraat heeft ontloopt hij de werkelijke problemen en vermijdt hij het stellen van fundamentele vragen en elementaire keuzes – terwijl hij daar, in deze fase van zijn kunstenaarschap en met zijn talent, wel aan toe is. De volledige anderhalf uur dat ik op zijn atelier was bleef ik me afvragen wat hij nu precies wilde, wat hij wil laten zien, waar het hem uiteindelijk over gaat. Toen ik hem die vraag uiteindelijk stelde was dat eigenlijk de eerste keer dat hij me een antwoord schuldig bleef.

Het werk van Gerben laat zich vrij simpel samenvatten: rastekenaar op zoek naar een onderwerp. Als je zijn atelier binnenkomt ben je meteen onder de indruk: van de energie, van de hoeveelheid werk die hij produceert, van de grote vrijheid die hij zichzelf heeft toegeëigend. Ook bij Gerben is het, net zoals bij Suzanne en Jan, prettig dat hij zich nog weinig van bestaande kaders aantrekt; bij hem uit zich dat vooral door een ongelofelijke hoeveelheid werk te produceren en die lukraak over de vloer te laten slingeren, waardoor zijn atelier wel iets van een forse tekeningeninstallatie krijgt. Dat werkt goed: een kunstenaar die zijn afzonderlijke werken niet al te serieus lijkt te nemen en ze laat slingeren om aan de afzonderlijke objecten een hele andere spanning te geven.
Alleen: als je over de eerste klap heen bent, vraag je je al snel af wat hij precies wil met deze tekeningentsunami. Dan zie je ook dat veel van de tekeningen die lukraak rondslingeren niet af zijn, of niet heel erg goed, waardoor het geheel steeds minder installatie wordt en steeds meer afvalbak. En je merkt dat zijn werk inhoudelijke richting mist. Gerben lijkt op dit moment vooral te tekenen vanuit een bijna elementaire, natuurlijke behoefte: hij tekent omdat hij niet anders kan en wil. Die energie moet hij vooral vasthouden, maar wat meer inhoud, sturing en bodem zouden hem bepaald geen kwaad doen.
Gelukkig zijn daarvoor wel aanknopingspunten te vinden. Er zitten duidelijke echo’s van Raymond Pettibon in zijn werk, en het lijkt me geen kwaad kunnen als hij eens goed kijkt naar andere tekenaars, die zich steevast onderscheiden doordat ze een duidelijke eigen wereld hebben opgebouwd: van David Shrigley tot Marcel van Eeden en William Kentridge. Daarbij lijkt zijn interesse in het menselijk lichaam me een kansrijk aanknopingspunt, maar ook de animatiefilmpjes die hij aan het maken is zijn veelbelovend – zodat ik vooral hoop dat hij stevig durft door te graven om te achterhalen wat hij echt wil, waar werkelijk zijn interesses en fascinaties liggen.